Lighting Europe heeft hierover een gids uitgebracht: 'Evaluating performance of LED based luminaires'. Dit document vat de consensus van de verlichtingsindustrie samen over de parameters die je op een datasheet van een kwalitatieve verlichtingsproducent zou moeten terugvinden. Hieronder geven we een overzicht van deze parameters.

Zes initiële performantieparameters

Lighting Europe raadt aan om volgende parameters te vergelijken.

  1. Totaal opgenomen systeem vermogen (P in Watt)
  2. Netto armatuur lichtstroom (flux Φ in Lumen)
  3. Efficiëntie (η in Lumen per Watt)
  4. Verdeling van de lichtsterkte (in candela of candela per kilolumen)
  5. Gecorreleerde kleurtemperatuur (CCT in Kelvin)
  6. Kleurweergave index Ra (Colour Rendering Index)
Initiële parameters om verlichtingsoplossingen te vergelijken

Specifieke aandachtspunten

Let op: het gepubliceerde vermogen betreft het volledige vermogen dat opgenomen wordt door de armatuur, inclusief de driver of mogelijke externe controle-apparatuur. Al te vaak wordt enkel het vermogen van de ledmodule opgegeven en worden driver-verliezen niet meegerekend.

De lichtstroom en de efficiëntie gaan over de volledige armatuur, en mogen niet verward worden met de lichtstroom en efficiëntie van de ledmodules. Ook hier worden in de praktijk de optische verliezen in de secundaire optiek niet meegerekend. Bovendien is het belangrijk dat de lichtstroom wordt opgegeven bij de werkelijke bedrijfstemperatuur van de leds in de armatuur, en niet bij een standaard 25°C!

Zowel bij het opgenomen vermogen, de efficiëntie als de lichtstroom wordt het aanbevolen om ook expliciet de bijhorende performantietemperatuur (Tq) op te geven, zelfs al bedraagt deze 25°C (standaard). De opgegeven grootheden zijn immers allemaal afhankelijk van de specifieke omgevingstemperatuur. Bij afwijkende temperaturen kunnen de waarden van de opgegeven publicatie afwijken (denk bv. aan inbouw in een plafond met temperaturen oplopend tot 35°C).

Twee parameters mbt levensduur

Kwalitatieve ledarmaturen hebben potentieel een zeer lange levensduur. Tijdens deze periode zal de lichtstroom echter in zekere mate achteruitgaan. Om verlichtingsoplossingen objectief te kunnen vergelijken is het raadzaam om de residuele lichtstroom te vergelijken bij eenzelfde aantal branduren, in plaats van de tijdsduur tot een vooropgestelde lichtterugval te vergelijken.

Volgende twee factoren zijn belangrijk om de nuttige levensduur te specifiëren:

  1. Graduele terugval van de lichtstroom. De nuttige levensduur wordt beschreven door de LxBy-waarde van een armatuur. Lighting Europe suggereert om enkel “B50”-waarden te hanteren - dit zijn de mediane waarden. Deze worden voldoende nauwkeurig geacht voor praktische berekeningen, en zijn bovendien de enige waarden die door genormeerde metingen kunnen gestaafd worden. Men moet daarbij B50 niet expliciet vermelden en enkel de Lx-waarde bij een vooropgesteld aantal branduren publiceren. Dit is het percentage van de initiële lichtstroom dat een armatuur nog gemiddeld levert na het opgegeven aantal branduren. ETAP geeft dit cijfer weer als de LLMF-waarde (Lamp Lumen Maintenance Factor) bij een opgegeven performantietemperatuur.
  2. Abrupt falen van het armatuur. Het abrupt falen van een ledarmatuur kan verschillende oorzaken hebben: driveruitval, ledmodule-uitval, slechte verbindingen, corrosie, ... Hierover zijn echter momenteel weinig reële gegevens voorhanden en ook toepasselijke normen ontbreken. Omdat in de praktijk vaak gebleken is dat voor indoor-toepassingen de driver veruit de meest kritische component is, suggereert Lighting Europe om vandaag het verwachte uitvalspercentage van de driver te hanteren, uitgedrukt als Cx waarbij x de verwachte uitval voorstelt (in %) bij de nuttige levensduur Lx.

 

gradueel vs abrupt

 

Hoeveel branduren heeft u werkelijk nodig?

Lighting Europe raadt aan om levensduurramingen te beperken tot maximaal 100.000 branduren, tenzij dit in zeer specifieke projecten expliciet vereist is en kan worden gestaafd aan de hand van uitgebreidere testen. De betrouwbaarheid van levensduurclaims wordt sowieso snel onnauwkeurig boven 36.000 of 50.000 branduren, afhankelijk van het aantal test uren waarover de fabrikanten beschikken. Uit de praktijk blijkt trouwens dat voor de meeste indoor-toepassingen zelden een levensduur van meer dan 50.000 branduren noodzakelijk is.

Omdat de benodigde projectlevensduur en het bijhorende aantal branduren sterk per toepassing kan verschillen, suggereert Lighting Europe verder om de bovenstaande levensduur (Lx – Cx) factoren te specifiëren bij verschillende branduren, bijvoorbeeld 35.000, 50.000, 75.000 en/of 100.000 uur.

grafiek relevante levensduur
Armaturen A en B kennen een verschillend degradatieverloop. Heeft u een levensduur van 35.000 branduren vooropgesteld, is armatuur A het meest interessant. Bij een levensduur van 50.000 branduren blijkt armatuur B beter geschikt.

 

Vragen of twijfels bij het correct lezen en interpreteren van publicatiegegevens? Neem contact met ons op via info.be@etaplighting.com.

 

Download de volledige paper van Lighting Europe